De Raad van State stelt de regels scherp over de tussentijdse opslag van PFAS-verontreinigde gronden

Op 19 april 2022 sprak de Raad van State (RvS) zich opnieuw uit over de wijze waarop met de PFAS-verontreinigde gronden moet worden omgegaan tijdens de werken voor de Oosterweelverbinding. In deze nieuwsbrief pogen wij een praktisch overzicht te geven van de elementen die de RvS ertoe deden besluiten dat de voorgestelde werken niet conform de bodemregelgeving zijn.

*****

De RvS sprak zich in haar arrest van 19 april 2022 uit over de wettigheid van de conformverklaringen van twee technische verslagen van Grondbank VZW, en alle navolgende beslissingen die gebaseerd zijn op deze technische verslagen. Reeds bij arrest van 29 december 2021 schorste de RvS eerdere  conformverklaringen.

Een conformverklaring bevestigt dat het technisch verslag voor de werken in overeenstemming is met de bodemregelgeving. Met een technische verslag wordt de wijze waarop met (verontreinigde) gronden moet worden omgegaan, gevalideerd. Voor de Oosterweelwerken leidde de bestreden conformverklaringen van de technische verslagen ertoe dat verontreinigde grond tijdelijk zou kunnen worden gestockeerd in een berm in afwachting van een latere sanering.

De RvS ging over tot schorsing op grond van volgende redenen:

1. Er is sprake van bijkomende verontreiniging bij het uitvoeren van de werken:

Artikel 164 van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering en de bodembescherming (Vlarebo) bepaalt dat het gebruik van bodemmaterialen (bijvoorbeeld de stockage van verontreinigde grond) “geen bijkomende verontreiniging” van het grondwater mag veroorzaken.

Hoewel de technische verslagen aangeven dat de werken geen bijkomende verontreiniging van het grondwater zullen veroorzaken, blijkt dat er nog steeds verontreiniging zal plaatsvinden. De technische verslagen bevatten volgens de RvS op het eerste zicht dan ook een schending van artikel 164 van Vlarebo.

2. Er is sprake van een afvalstof aangezien er niet wordt voldaan aan de criteria voor tijdelijke opslag:

Artikel 38 van het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen (Materialendecreet) bepaalt dat uitgegraven bodem niet als afvalstof wordt beschouwd op voorwaarde dat de bodem gebruikt wordt overeenkomstig de bepalingen van Decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en de bodembescherming (Bodemdecreet) en Vlarebo.

Aangezien de duurtijd van de voorziene werken, en dus ook van de opslag van de uitgegraven bodem, niet vooraf bepaald is, is er volgens de RvS sprake van definitieve opslag van afval op een stortplaats in plaats van een tijdelijke opslag zoals voorzien door het Bodemdecreet en Vlarebo. Het beheer van deze afvalstoffen kan daardoor niet worden geregeld in een technisch verslag. Daarentegen moet wel de afvalstoffenregelgeving worden gevolgd. Volgens de RvS is er op het eerste zicht een schending van het Bodemdecreet en Vlarebo.

Met het besproken arrest wordt duidelijk dat (1) elke verontreiniging, die gebeurt bij het uitvoeren van grondwerken, moet worden aanzien als een bijkomende verontreiniging in de zin van artikel 164 van Vlarebo en dat (2) het tijdelijk stockeren van de verontreinigde grond in afwachting van sanering zonder duidelijke timing niet conform de bodemregelgeving is waardoor de uitgegraven grond moet worden beschouwd als een afvalstof.

Indien de sanering van de verontreinigde gronden in het kader van de Oosterweelwerken gelijktijdig met de uitvoering van de werken zou plaatsvinden, zou er aldus geen sprake zijn van een eventuele bijkomende verontreinig noch van tijdelijk opslag/stortplaats van verontreinigde gronden. Het blijft afwachten hoe de Oosterweelwerken zullen worden hervat.

Ook voor andere bouwprojecten in Vlaanderen is deze problematiek eveneens bijzonder actueel. Zodra er sprake is werkzaamheden in (de buurt van) verontreinigde bodem en/of grondwater, moet er bijzonder doordacht gepland en gehandeld worden. Het is dan ook aanbevolen om goed na te denken over de manier waarop men met verontreinigde gronden omgaat.

Voor vragen of bemerkingen, kan u terecht bij Joris, Pieter-Jan en/of Laura.

Vorige
Vorige

De opmaak van een project-MER: in welke mate zijn toekomstige projecten relevant?

Volgende
Volgende

Een hoorzitting bij het college van burgemeester en schepenen na een ongunstig advies van de gemeentelijke omgevingsambtenaar: een goed idee?