Uitgebreid ‘Conflict of interest’: de gemeente mag niet (meer) oordelen voer eigen MER-screeningsplichtige projecten

De Raad oordeelt in het arrest RvVb/A/2223/0108 van 6 oktober 2022 dat MER-screeningsplichtige projecten ook onder het toepassingsgebied van artikel 15/1 lid 1 van het Omgevingsvergunningsdecreet vallen. Zij dienen dan ook te worden onderzocht door de deputatie in eerste administratieve aanleg als het college van burgemeester en schepenen initiatiefnemer en aanvrager is van het project. Het college verliest dus haar bevoegdheid.

*****

Het college van burgemeester en schepenen is voor zijn ambtsgebied in eerste administratieve aanleg in beginsel bevoegd voor aanvragen van gemeentelijke projecten en andere gevallen dan deze waarvoor de Vlaamse regering of de deputatie bevoegd is.

Hierop wordt een uitzondering voorzien als het college van burgemeester en schepenen zelf initiatiefnemer en aanvrager is van het project (1e voorwaarde) én er een milieueffectrapport moet worden opgesteld en er geen ontheffing van de rapportageverplichting is verkregen (2e voorwaarde). Wanneer deze cumulatieve voorwaarden vervuld zijn, is de deputatie bevoegd in eerste administratieve aanleg (artikel 15/1, lid 1 Omgevingsvergunningsdecreet).

De uitzonderingsregel dat de deputatie bevoegd is in plaats van de gemeente, is het gevolg van de omzetting van het nieuwe artikel 9bis van de project-MER-richtlijn. Artikel 9bis wordt de “no conflict of interest”-bepaling genoemd: 

“De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde instantie of instanties hun uit deze richtlijn voortvloeiende taken op objectieve wijze vervullen en zich niet bevinden in een situatie die tot een belangenconflict aanleiding geeft.

Indien de bevoegde instantie tevens de opdrachtgever is, brengen de lidstaten in elk geval binnen hun organisatie van administratieve bevoegdheden een passende scheiding aan tussen conflicterende functies bij het uitvoeren van de uit deze richtlijn voortvloeiende taken.”

De taken van de vergunningverlenende overheid zijn onder meer het vormen van een conclusie omtrent de aanzienlijke effecten van het project op de mens en het milieu, het nemen van een beslissing inzake ontvankelijk- en volledigheid van de vergunningsaanvraag en meer in het bijzonder de vraag of er een project-MER moet worden opgemaakt, … . De opdrachtgever wordt gedefinieerd als “de aanvrager van een vergunning voor een particulier project of de overheidsinstantie die het initiatief tot een project neemt”.

Over de 1e voorwaarde:

De Raad voor Vergunningsbetwistingen (hierna ‘RvVb’) oordeelde reeds eerder dat hoewel een omgevingsvergunning (samen met private partners) werd aangevraagd door een aparte rechtspersoon, namelijk een autonoom gemeentebedrijf, deze tegelijkertijd toch moet worden geacht te zijn ingediend door de gemeente zelf (zie vb. RvVb/A/2021/0910 van 22 april 2021).

Over de 2de voorwaarde:

De RvVb oordeelt in het arrest RvVb/A/2223/0108 van 6 oktober 2022 dat artikel 9bis van de project-MER-richtlijn ook van toepassing is op projecten waarvoor in eerste instantie een project-m.e.r.-screeningsnota moet worden opgemaakt en niet blijkt dat er daarvoor kennelijk geen project-MER moet worden opgemaakt. Uit de lezing van artikel 9bis blijkt dat daarmee wordt beoogd om de objectiviteit van de bevoegde instantie(s) te waarborgen en belangenconflicten te vermijden bij ‘alle taken’ die uit de project-MER-richtlijn voortvloeien, en dus in beginsel ook bij de taken in het kader van de screeningsplicht waarbij wordt nagegaan of een project aanzienlijke milieueffecten kan hebben en of er hiervoor een milieueffectbeoordeling is vereist.

Als het screeningsproces als taak of onderdeel van de ‘milieueffectrapportage’ zou zijn aangetast door een belangenconflict, doordat de bevoegde vergunningverlenende overheid ook de opdrachtgever is, kan dat dus een weerslag hebben op de uiteindelijke beoordeling of er al dan niet een milieueffectenbeoordeling moet gebeuren.

*****

Wanneer een project-m.e.r.-screeningsnota wordt toegevoegd aan de vergunningsaanvraag, is het immers de gemeente die in het kader van het volledig- en ontvankelijkheidsonderzoek moet beslissen of de nota volstaat en of er over het project een milieueffectenrapport moet worden opgesteld. Wanneer het over een project gaat waarvan zij initiatiefnemer een aanvrager is, blijkt de objectiviteit niet langer gegarandeerd. In dat geval verliest het college van burgemeester en schepenen haar bevoegdheid om over het dossier te beoordelen.

Nog vragen? Contacteer Laura, Joris en/of Pieter-Jan.

Vorige
Vorige

De aankoop van hippisch vastgoed: 3 belangrijke juridische aandachtspunten

Volgende
Volgende

Kleinere stadsontwikkelingsprojecten en m.e.r.-regelgeving: zeg niet zomaar neen!